1. Het schaakbord
Over de oorsprong van het schaakspel is weinig bekend. Dit komt omdat het schaakspel al duizenden jaren oud is. De oudste schaakstukken die zijn gevonden dateren uit de 6e eeuw vóór Christus. Het zou zelfs goed mogelijk zijn dat men daarvoor al schaakte. Wel is men er zeker van dat het schaken ontstaan is uit het Indiase spel Chaturanga. Chaturanga betekent vier kanten. De stukken die gebruikt werden stelden de vaste onderdelen uit het Indiase leger voor: strijdwagens, ruiterij, olifanten en voetsoldaten. De strijdwagen, aangedreven door paarden, waren moeilijk te besturen. Op volle snelheid was het praktisch onmogelijk bochten te maken. In Chaturanga mochten deze stukken dan ook alleen over lijnen en rijen bewegen. De ruiters te paard waren bewapend met korte afstandswapens, zoals zwaarden. De ruiter kon met zijn paard over de vijand heen springen en grote schade aanrichten in zwaar bevolkte verdedigingen. De olifanten werden bereden door boogschutters. Hierdoor waren olifanten effectief over lange afstanden. Van achter uit de linies konden ze grote schade toerichten aan de andere kant van het slagveld. De hoofdpersoon in Chaturanga was de Shāh, ofwel de koning. Hij werd bijgestaan door de Vizier, welke als raadgever van de Shāh fungeerde.
Via allerlei wegen reist het spel de hele wereld over. Vanuit Chaturanga worden vele spellen ontwikkeld zoals het Chinese Hsiang Chi wat olifantenspel betekent. Via handelaren die vanuit het Verre Oosten handel dreven met het Westen reist het spel naar Europa. Bij ons heet het spel schaken. De term schaken is afgeleid van het Perzische woord shāh wat koning betekent. De term Schaakmat is een samenvoeging van twee Perzische woorden, namelijk shāh māta wat zoveel betekent als 'De koning is verslagen'. De strijdwagens werden torens, de ruiters werden paarden, de olifanten werden lopers, voetsoldaten werden pionnen, de Shāh werd een Koning en de Vizier werd ingeruild voor een Koningin ofwel Dame. In eerste instantie speelde de dame een beperkte rol. Het stuk was zwak en had weinig mogelijkheden. Pas rond de 15e eeuw kreeg de dame de machtige rol die ze nu speelt.
2. Basismateriaal
Een schaakspel bestaat uit 32 schaakstukken en een bord. Het bord stelt het slagveld voor en de stukken de legers. Beide legers zijn precies even groot en sterk. Of je wint of verliest wordt bepaald door de taktiek die je kiest en door de zetten die je doet. Er zijn schaakstukken in vele kleuren en maten. Toch spreken we steeds over wit en zwart, ongeacht of de schaakstukken wit/oranje, roze/paars etcetera zijn.
Om aan te geven waar een stuk staat is het bord onderverdeeld in rijen en lijnen. Een rij gaat van links naar rechts en een lijn van boven naar onder. De lijnen krijgen een letter, de rijen een cijfer. De witte speler zit bij de eerste rij en kijkt naar de lijnen a-b-c-d-e-f-g-h (van links naar rechts), de zwarte speler zit bij de achtste rij en kijkt naar de lijnen h-g-f-e-d-c-b-a (van links naar rechts). Wanneer een stuk op f4 staat bevindt het zich op de kruising van lijn f en rij 4.
3. Doel van het spel
Het doel van het spel is simpel, je moet proberen de koning van de tegenstander in de val te lokken en schaakmat te zetten. De tegenstander staat schaakmat wanneer de koning aangevallen wordt en er geen uitweg meer mogelijk is. De speler die schaakmat (ofwel mat) staat heeft direct verloren.
Het schaakspel bestaat uit drie fasen: de opening, het middenspel en de eindfase. Tijdens de opening zullen beide spelers hun legers willen positioneren. Gedurende het middenspel vindt de tactische strijd plaats. Je zult proberen jouw tegenstander te verzwakken door stukken te slaan. Beide spelers strijden om een goede positie voor het eindspel. Tijdens het eindspel kom je te weten of jouw voorbereidingen goed waren. Je gaat proberen de koning van de tegenstander mat te zetten.
Soms zijn de spelers even goed en kan geen van beiden winnen. Dan spreken we van remise. Een partij kan op verschillende manieren in remise eindigen. Wanneer beide spelers bijvoorbeeld te veel stukken verloren hebben om nog te kunnen winnen, of wanneer beide spelers afspreken dat het remise is. Er zijn nog een aantal bijzondere remises: pat, herhaling van zetten en de 50-zetten regel.
Pat: Je staat pat wanneer jouw tegenstander er voor gezorgt heeft dat je geen geldige zetten meer kunt maken, maar jouw koning niet schaak staat.
Herhaling: Wanneer 3 keer dezelfde stelling gespeeld wordt door een stuk 'heen en weer' te spelen dan kan de tegenstander remise opeisen. vb: Zwart zet schaak. Wit verplaatst de koning. Zwart zet het aanvallende stuk terug waardoor de witte koning weer schaak staat. Wit zet de koning terug. Zwart zet schaak. Wit verplaatst de koning etc. We spreken in dit geval van eeuwig schaak.
50-zetten regel: deze regel komt zeer zelden voor. Wanneer na 50 zetten geen pionnen verplaatst zijn en geen belangrijke stukken geslagen zijn, mag je remise opeisen.
Waar kun je schaken?
Schaken is een kwestie van doen. Hoe meer je schaakt hoe beter je wordt. Het belangrijkste is dat je met plezier schaakt. Zo kun je thuis schaken met familie en vrienden, maar je kunt ook lid worden van een club.
Schaken bij een club heeft als voordeel dat je vaker kunt schaken tegen verschillende tegenstanders. Een grote misvatting is dat op een club alleen sterke spelers schaken. Dit is echt niet zo. Bij clubs schaken spelers van allerlei niveau. Tevens is het een groot voordeel dat je na de partij met sterkere spelers jouw partij kunt analyseren zodat je meer inzicht krijgt in het schaakspel.